Huis Brandaa voorloper van De Drie Schabellen
(een verkorte versie)
Niet alleen heeft er verwarring bestaan over de juiste plek van het huis Paus Adriaan, ook over die van het huis Brandaa zijn de meningen verdeeld. In het verleden is hierover een levendige discussie gevoerd, zoals een in 1959 waarin opgemerkt wordt: ‘de Brandsteeg kreeg haar naam naar het huis Brandaa, overbekend als geboorteplaats van Paus Adriaan’, waarin teruggegrepen wordt op N. van der Monde die een eeuw eerder een boek had geschreven over de straten en pleinen van de stad Utrecht.
Volgens Van der Monde is het huis op de Oudegracht Brandaa waarschijnlijk genoemd naar Dirk van der Aa Brandtssoon aan wie het in 1389 behoorde en naar wie ook de Brandsteeg is genoemd’. Het onderhavige huis wordt volgens hem voor de eerste maal genoemd in een stuk uit 1363 en enkel aangeduid als „huisinge". Brandsteeg en Brandaa waren naar zijn zeggen nog onbekend.
Zoals gezegd werd Dirk van der Aa Brandtszoon in 1389 eigenaar van het huis. Hij moet een vermogend man zijn geweest: in 1394 op donderdag „nae onser Vrouwendach Conceptio", dus op donderdag na 8 december, pacht hij er nog een hofstede bij. Het huis op de hoek van de Oudegracht werd spoedig naar de eigenaar Brandaa genoemd (cursivering van mij), en de steeg waaraan het aan de ene kant grensde, wordt in een charter daterend uit het jaar 1402 Brandsteeg genoemd: „bij de Brantstege" staat er, schrijft hij. Dus toen droeg de steeg ook al de naam van Van der Aa Brandtszoon. Waar we het huis moeten localiseren blijft onvermeld. Zo haalt Van der Monde het huis De Croywagen (nu Oudegracht 255) en het huis Brandaa door elkaar.
Mijn vraag is op welke plek heeft het huis precies gestaan? In de literatuur staat nauwelijks nog ter discussie dat het hoekpand Oudegracht /Brandsteeg het huis Brandaa is geweest. Maar ik ben daar niet zo zeker van. Om te beginnen: in het Register etc. van ‘Het Utrechts Archief’ heeft het hoekpand geen naam, terwijl veel panden in de buurt een naam hebben. Dit is op zich nog geen overtuigend bewijs.
Laten we daarom maar bij de vroege geschiedenis beginnen. Uit een oorkonde van 1300 maakt C. Booth op dat aan de noordkant van (het huis) Brandaa, het gebied geheel ingenomen werd door stallen, schuren en andere bijgebouwen. Dit betekent dat er toen nog geen groot hoekpand bestond. Waarschijnlijk helemaal geen of een of andere houten constructie van een met een geringe afmeting.
Aanvankelijk zou de Brandsteeg veel breder zijn geweest, of wat ook mogelijk is dat de steeg toen een zeer grillig patroon had aan bebouwingen, anders gezegd, kende nog geen bebouwing in een kaarsrechte lijn of was slechts her en der bebouwd. Het hoekpand dat nu deel uitmaakt van 265 zou dan ontstaan zijn vanuit een of ander bouwsel in de steeg. En pas later zou dit bouwsel tot aan de gracht zijn doorgetrokken. Het is, zo wordt ergens geschreven, een smal pand met een houten voorgevel dat pas veel later is vervangen door een stenen voorgevel die breder was.
Ook vermeld Booth dat het huis eerst in bezit is geweest van edellieden voordat IJsbrandt van der Aa het pand betrok. In ieder geval wordt vanaf dat moment het pand Huis Brandaa en de nabij gelegen steeg Brandsteeg, naar (IJs) Brandt (van der) Aa genoemd. In mijn boek heb ik uit de doeken gedaan dat het geslacht Van der Aa belangrijke posities heeft bekleed in de stad Utrecht. Al in de 11de en 12de eeuw komen we de Van der Aa’s in de annalen tegen. Begin van de 14de eeuw duiken, zoals ik diverse malen in voornoemd hoofdstuk heb vermeld, de namen op van Dirck, Screvel en IJsbrandt van der Aa, die huizen bezitten ‘onder de schuitenmakers’
In de registers van Booth/Van Buchel staat in de kantlijn: Screvel woont nu ‘in de Croywagen bij IJsbrandt zijn oom getimmert’. Dus onze IJsbrandt bestaat echt, is zelfs al op leeftijd. Maar waar hij dan wel woont daarover wordt niet gerept, misschien is hij voor die tijd al overleden? In ieder geval maken we uit een akte uit 1300 op dat hij het huis Brandaa heeft bezeten, m.a.w. ruim voor dat jaar heeft hij het pand al verkocht of overgedragen.
Tekening situatie 1300 Brandsteeg en omgeving. Toren voorloper De Drie Schabellen, traptoren, bebouwingen en eventueel houten huizen aan de gracht
Laten we daarom terugkeren naar de akte waar Booth aan refereert. Hij maakt uit het document op, dat voordat IJsbrandt van der Aa het huis het verwierf een edelman het bezat (has aedes nobilibus possessas) - dat hij: ‘Isbrandum vander Aa a quo putem nomen inditum Brandaa, et vicum vicinum denominatum de Brandstege, quem stabilis fenibilus aliisque aedium appendiculis a septentrionali latere totum fere occupavit atque etiamnunc occupat octo habitaculis’ (dat IJsbrand van der Aa, zoals ik heb opgemaakt, zijn naam gegeven heeft aan Brandaa, en de nabij gelegen steeg, Brandsteeg en dat hij het gebied aan de noordkant (van het huis) heeft bezeten dat bijna helemaal ingenomen werd door stallen, schuren en bijgebouwen, waar nu (in de tijd van Booth) nog 8 huisjes staan.
In deze akte wordt gesuggereerd dat er al een Huis Brandaa is, dat in bezit is geweest van de adel, verder dat het aan de zuidzijde van de Brandsteeg is gelegen. En dat het gebied tot aan de Brandsteeg, in ieder geval aan de noordkant van het huis Brandaa volgebouwd is met allerlei bijgebouwen.
In hoofdstuk II van mijn boek heb ik al laten doorschemeren dat De Drie Schabellen uit twee gebouwen is samengesteld, een voorhuis en een achterhuis en dat het achterhuis van vroegere datum is (mijn veronderstelling is de 13de eeuw). Het is niet ondenkbeeldig dat het achterhuis, het woonhuis is geweest van IJsbrandt van de Aa zoals vermeld in de akte van 1300 (vooropgesteld dat C. Booth zijn huiswerk goed heeft gedaan).
Wanneer je de belendende panden van De Drie Schabellen bekijkt en de geschiedenis ervan napluist dan is het evident dat de voorlopers van De Drie Schabellen ouder zijn. Het pand ter linkerzijde van De Drie Schabellen (Oudegracht 269) is onbetwist van jongere datum. Zowel het voor- als het achterhuis maakt qua constructie geheel gebruik van de zijgevel van De Drie Schabellen. Ook het pand ter rechterzijde (huis Paus Adriaan) maakt zelfs over de gehele diepte gebruik van onze zijgevel.
Hoewel het huis Paus Adriaan een imposante indruk maakt. De diepte van de kelder is weliswaar minder diep, dan die van De Drie Schabellen, maar heeft al met al toch een behoorlijke omvang en diepte, ruim 16 meter vanaf de voorgevel gerekend. Zoals bekend is de keldergrootte een indicatie voor de diepte van een huis. De voorgevel van het pand, dat, zoals ik al eerder heb geschreven, pas laat door een stenen gevel is vervangen (±1698), had een breedte van 6 meter. Daarmee voldoet het huis in alle opzichten aan de criteria van een middelgroot grachtenpand. Maar dat pand dateert pas uit de 17de eeuw, voor die tijd is het beduidend kleiner van omvang geweest en uit hout opgetrokken.
Later is er nog een pand naast gezet, dat praktisch de Brandsteeg in is gebouwd. De cruciale vraag is of een of beide huizen in 1300 al gebouwd waren, en/of toen al een grootse uitstraling hadden? Uit de literatuur heb ik opgemaakt dat de Oudegracht in 1300 geen aaneengesloten bebouwing kende. Er waren op diverse plekken houten bouwsels, afgewisseld met open plekken tussen de zo hier en daar vrijstaande imposante stadskastelen.
In de bronnen wordt tamelijk gewichtig gedaan over het huis Brandaa, het moet een groot pand zijn geweest met meerdere vertrekken. Een huis dat destijds wel een uitstraling had, was het achterhuis van De Drie Schabellen, die naar ik veronderstel in de 13de eeuw als woontoren is opgetrokken.1 En wel een woontoren die - als evenbeeld van een woontoren uit het ommeland van Utrecht - door edellieden is gebouwd. Verder, en dat is een niet onbelangrijk gegeven, heeft de woontoren een ingang gehad aan de kant van de Brandsteeg. Omdat de toren 15 meter van de gracht aflag en het gebied ten noorden van de Brandsteeg leeg was, kon het gehele area bebouwd worden met stallen etc. Al met al een krachtig argument in deze discussie.
Uit bovenstaande verhandeling kunnen de volgende conclusies worden getrokken: de eerste is, dat Dirk IJsbrandtsz. geen naamgever is geweest aan het huis Brandaa en de Brandsteeg, maar dat een verre voorvader van hem: IJsbrandt van der Aa dat is geweest (dat is toch een verschil van op zijn minst drie generaties). Met deze vaststelling zijn we meteen in de tweede helft van de 13de eeuw beland. Wanneer er toen een groot huis, dat Brandaa heet, heeft gestaan dan komt de voorloper van De Drie Schabellen daarvoor in aanmerking. Gezien de akte uit 1300, die Booth aanhaalt, is dat alleszins aannemelijk.
En wat halen we nog meer uit die akte, dat IJsbrandt van der Aa toen niet meer de eigenaar was. Wie dan eigenaar is, laat zich raden, dat moet wel een erfgenaam zijn. Het huis blijft hoe dan ook in de familie en dan komen we op een gegeven moment als vanzelf uit bij die Dirk IJsbrandtsz. van der Aa. Wie vervolgens zijn opvolger wordt, kunt u nalezen in mijn boek.
1. 'Dit huis met erve ten zuiden moet zeer uitgestrekt zijn geweest, het komt tegen het midden van de 15de eeuw voor als ene
"huisinge en hofstede" (stenen huis en erf) met welke huizen en erven ook de grote huizen in de benedenstad, Landskroon, Oudaen en Fresenburg
werden aangeduid… dit aanzienlijke huis liep tot aan de Springweg….' (uit Iets over het huis Brandaa door J. Scheltema
in N. van der Monde, Tijdschrift voor geschiedenis, oudheden en statistiek van Utrecht, 1835).
In de 15de eeuw strekte het grondgebied van De Drie Schabellen zich van de gracht tot aan de Springweg uit. Aan de Springwegkant
was het perceel via een poortgebouw bereikbaar. Op het terrein bevonden zich 'cameren', een hofstede en een in de 16de eeuw gerealiseerd
groot achterhuis, huis De Lange Gang. Voor de verbouwing in 1448 heette De Drie Schabellen huis Brandaa.
Dit is een verkorte versie van een hoofdstuk van een bij Het fatale verlangen verschenen uitgave van Van Brandaa tot De Drie Schabellen; een stadskasteel in middeleeuws Utrecht.
Deze uitgave is uitverkocht