Het avontuur in de stad is dood. Men gunt zich de tijd niet meer om de stad op zich in te laten werken. Iedereen die niet opgeslokt wordt door dagelijkse sleur ervaart deze expanderende leegte aan den lijve. Er is in de stad, zoals de Duitse filosoof Walter Benjamin stelt, een ingrijpende ervaringsarmoede ontstaan. De blik van de doorsnee stadsbewoner is naar binnen in plaats van naar buiten gericht. De aandacht voor het gedrag, het gebaar, het uiterlijk is verdwenen. De stedeling is tegenwoordig niet meer op zoek naar de ander, maar naar zichzelf, naar herkenning en vast omschreven oordelen.
Beeld, levensstijl, meedoen met het tijdsgevoel of mode blijken bij nader inzien holle frasen, waarmee men op wanhopige en gekunstelde wijze een gevoel tracht vorm te geven dat door de media uitgedragen wordt. Dit gevoel heeft dan ook niets uit te staan met de taal, het gebaar en de handeling, die vroeger als attributen werden gezien om jezelf persoonlijk uit te drukken en die betrokken werden in een spel om de stedelijke omgeving te veranderen.
Om dit authentieke gevoel opnieuw te ervaren moeten wij op zoek gaan naar een destabilisatiepunt. Alle gevestigde opvattingen over de stad moeten opzij worden geschoven. Wij moeten toevallige gebeurtenissen opsporen, onzichtbare dingen ontdekken, we moeten de weg openbreken naar een vloeiende esthetische ervaring van de stad. Dan zal blijken dat de stad een encyclopedie van verlangens herbergt die door een intensieve dooltocht aan het licht kunnen worden gebracht.
Voor een omzwerving dient men een aantal minimale voorbereidingen te treffen, omdat duur en lengte ervan van tevoren onbekend zijn. Al naargelang de stemming van de ronddoler, al naargelang het aantal verrassende ontmoetingen kan de dooltocht kort of lang duren. Een aanvaardbare nachtrust en een enigszins nuchtere staat worden doorgaans als gunstig beschouwd voor het slagen van de onderneming. Het gebruik van soft en hard drugs is in het algemeen sterk af te raden, daar de bewustzijnstoestand teveel neigt naar immanentie, wat een scherpe observatie van de omgeving en het spontaan leggen van contacten in de weg slaat. Daarentegen kan alcohol vooral voor diegenen die moeilijk contacten kunnen leggen een positieve uitwerking hebben.
In zijn algemeenheid is de keuze van plek en tijdstip van groot belang. Zoals in kleine kring, vertrouwd met de geschriften van de “enfants perdus”, bekend is, kunnen bepaalde weersgesteldheden een beslissende invloed uitoefenen op de dooltocht. Zij sturen direct de gemoedsstemming van de ronddoler. Bij regen zal zijn stemming meer naar depressiviteit neigen. Vanwege deze psychische gesteldheid zal hij niet snel een open en luchtig gesprek aanknopen met omstanders.
Voor een dooltocht kiest men zorgvuldig een uitvalsbasis om het gebied dat in principe onbegrensd is, binnen te dringen. Bij elke dooltocht speelt het toeval een belangrijke rol. Voor deze dooltocht gehouden op 6 juni 1993 koos ik na uitvoerige bestudering van de plattegrond van Utrecht, het “terrain vague” van de oude stad: Het Ledig Erf. Niet vanwege een nostalgische verwijzing naar een favoriete term van de surrealisten, maar veeleer vanwege de aantrekkingskracht die het gebied op iedere bezoeker van de stad uitoefent.
Onmiddellijk zal bij hem de vraag opdoemen: berust het op toeval dat Het Ledig Erf daar aan de rand van de oude stad is gelegen? Zijn locaties wel toevallig of zijn gebeurtenissen alleen toevallig? Zijn zij uitsluitend toevallig zolang ze niet in een theorie of een model worden ondergebracht?
Na enige mijmeringen zal hij zijn conclusies trekken. Mooie avontuurlijke dooltochten, waar het toeval een belangrijke rot speelt, laten zich niet vangen in een theorie. De onontdekte plekken, nauwe doorgangen, labyrintachtige hofjes, verlaten gebieden en verder onverwachte ontmoetingen, verrassende gebaren, vreemde gesprekken oefenen immers een directe invloed uit op de gemoedsgesteldheden die sterk wisselend kunnen zijn en daarom niet in een theoretisch kader passen.
Vanwege dit feit zal een inventarisatie van de indrukken die de doorkruiste omgeving op de ronddoler achterlaat een nieuw licht werpen op de stad. Deze benadering komt in de buurt van de definitie van psycho-geografie zoals die door de Franse situationist Guy Debord is opgesteld. Volgens hem is psycho-geografie: ‘Het onderzoek naar de juiste effecten van de al dan niet bewust ingerichte, geografische leefomgeving die van directe invloed is op het affectieve gedrag van individuen” (Internationale Situationniste nr.1 Parijs 1958).
Enige jaren eerder, in het begin van de jaren vijftig, had Gilles Ivain (pseudoniem van Ivan Chtcheglov) in Formulaire pour un urbanisme nouveau (Parijs 1953) al een aanzet gegeven tot een typering van de stad op basis van rudimentair psycho-geografisch materiaal. Hij stelt in dit artikel dat de wijken van de stad overeen zouden moeten stemmen met diverse, geregistreerde gevoelens waardoor je toevallig getroffen wordt in het gewone dagelijkse leven.
Iedere wijk heeft haar stemming, dit is alom bekend. Er bestaan tragische, vrolijke, neerslachtige, rustgevende, levendige, sanguinische, manisch-depressieve, paranoïde, flegmatische, melancholische wijken. Wanneer men daarvoor openstaat proeft men meteen de verschillende sfeerwisselingen in de stad. Als deze stemmingen en sfeerwisselingen eenmaal herkend en vastgelegd zijn in psycho-geografische kaarten zal dit tot andere typeringen van de stad leiden dan die in de gevestigde disciplines, de sociale en politieke geografie, gebruikelijk zijn, die delen de stad in aan de hand van sociaal-economische en politieke criteria waardoor die nu bestaan uit arme, rijke, administratieve wijken, middenstands-, zaken- en migrantenwijken en getto's.
De psycho-geografie en de psycho-cartografie bieden dus ongekende mogelijkheden. De stad kan op een heel andere wijze worden beschreven. Iedereen kan zo zijn eigen plattegrond van de stad ontwerpen, die meer een beeld geeft van zijn of haar gemoedsstemming, die een indruk - weliswaar een vluchtige - geeft van de invloed van de stedelijke omgeving op de psyche.
Aangezien we in een uiterst dynamische tijd leven, de veranderingen volgen elkaar tenslotte in een moordend tempo op, zou deze cartografie veel meer beantwoorden aan de huidige tijdgeest. De technische mogelijkheden om bijvoorbeeld een telkens veranderbare kaart te maken zijn immers al voorhanden. Met behulp van een laptop of ander draagbaar computertuig kan men voortdurend de invloed van de omgeving registreren. Door bijvoorbeeld computers op een netwerk aan te sluiten kunnen de ervaringen tussen meerdere personen worden uitgewisseld.
Welnu, laten we terugkeren naar ons uitgangspunt, de dooltocht. Voordat je aan een dooltocht begint, kies je een omgeving uit in een dicht of minder dicht bevolkte wijk van een oud centrum. Bij voorkeur zal de dooltocht plaats moeten vinden in een gunstig jaargetijde. De wintermaanden nodigen niet echt uit tot een dooltocht. Fysisch-geografische verschijnselen kunnen zonder meer in de beschrijving van de stad meegenomen worden. Uit ervaring blijkt dat hoogteverschillen een extra stimulans aan de dooltocht geven.
Zoals al aangestipt is, vindt de psycho-geografische dooltocht van deze maand plaats in de oude binnenstad van Utrecht. Startpunt is Het Ledig Erf. Bij aankomst ter plaatse, bleek het erf inmiddels gedeeltelijk volgebouwd te zijn. De resterende open ruimte is bezet door terrassen: het vrijetijdsvermaak bij uitstek van de “ledige postmoderne jeugd”. Op de uiterste grens van het te exploreren gebied bevindt zich een bank waarop een drietal mannen zitten die hun terrein duidelijk gemarkeerd hebben met een grote hoeveelheid flessen. Zwijgend staren de lieden voor zich uit, af en toe drinkend uit de nog gevulde flessen. Om de geestestoestand van hen te peilen knoop ik een gesprek aan.
Een van de aangeschoten lieden antwoordt mij in een ongearticuleerde klankenstroom. Na enige inspanning meen ik flarden van de Ursonate van Schwitters te herkennen. De andere bankgenoot geeft op mijn vraag over hun ruimtelijke bewegingen, de verplaatsingen tussen hun woon- en recreatieplek, een wat duidelijker antwoord. De conclusie die ik na enig doorvragen kan trekken is dat hun actieradius uiterst beperkt is. Iedere dag is de afgelegde route dezelfde en deze voltrekt zich langs een rechte lijn die getrokken kan worden van hun domicilie, waar die zich ook moge bevinden, naar de dichtstbijzijnde slijter die zich op circa 100 meter bevindt.
Eenmaal in de week wordt van dit patroon afgeweken en veroorlooft men zich een uitstapje naar de plaatselijke kruidenier die hier te lande vooral bekendheid geniet vanwege een nogal geruchtmakende ontvoeringszaak van enkele jaren geleden. Al met al zijn de resultaten van dit vluchtig onderzoek onder dit drinkend deel der natie nogal pover.
Vanuit Het Ledig Erf vervolg ik mijn tocht in noordelijke richting, richting Twijnstraat. Al snel wijk ik van het plan af en bemerk ik dat ik een onderdoorgang gesitueerd onder het café de Poort gepasseerd ben die uitkomt op de werf van de Oudegracht. Links van mij bevindt zich de Bijlhouwersbrug, recht voor mij het water, zodat ik gedwongen word de werf te volgen langs het water. De woningen zijn tamelijk gevarieerd. De ene verkeert in goede, gerestaureerde staat, de andere is een bouwval. De laatste nodigt onmiddellijk uit tot en kleine dooltocht, die ik de omzwerving binnen een begrensde zone zou willen noemen.
Gedurende de tocht over de werf wordt ter rechterzijde mijn aandacht getrokken door een aantal verleidelijke stegen. In een van de vervallen complexen op de werf, zo wordt mij door een toevallige voorbijganger verteld, is een illegaal Balinees restaurant gevestigd waar, naast het serveren van een voortreffelijke saté, door vrouwen duistere praktijken uitgeoefend worden die als onwettig te boek staan. Over de vrouwen is onlangs in een landelijk dagblad op minder prozaïsche wijze geschreven: “Ze zouden in Nederland in een restaurant gaan werken, maar het bleek een bordeel te zijn”.
De werf loopt dood bij de Vollersbrug. Onder de brug staat de deur van een werfkelder wagenwijd open. Boven de ingang ervan is een paars doek gedrapeerd, op een wijze zoals tegenwoordig in elk “grand café” gebruikelijk is. In het donkere gewelf zijn de vage contouren van twee personen zichtbaar, die druk met elkaar in gesprek gewikkeld zijn over de financiële en esthetische waarde van het postmoderne kunstobject.
Rechts van de kelder bevindt zich een trap, die naar een niveau hoger leidt, naar een plek waar de Twijnstraat overgaat in de Oudegracht. Via de Oudegracht wordt de dooltocht over de werf, waarbij ik zigzaggend enkele volkstuintjes passeer, voortgezet.
Aan de rechterkant zie ik een klein huis, wellicht het kleinste grachtenhuis van Utrecht, waar boven de ingang geschreven staat:”For sale. A house for dreaming in Unison”. Tegenover dit droomhuisje bevindt zich de oudste coffeeshop van Utrecht: Sarasani.
Het roken van hasj vindt blijkbaar nog steeds in een circusachtige ambiance plaats. Bij de hoek van de Korte Smeestraat aangekomen buig ik rechtsaf. De in deze straat aangebrachte reclameborden benadrukken hoe volledig inwisselbaar kunst en commercie zijn geworden. De slogans op de verlichte kunstborden trachten de reclameleuzen van een goedkoop parfummerk naar de kroon te steken.
Na een vijftigtal meters sla ik linksaf. Via een mislukte passage beland ik op een hofje ontworpen door een architect, behept met een kinderlijk Oosteuropees romantisch gevoel. Elk element, wat de doolhof zo aantrekkelijk maakt, ontbreekt. Het trieste hofje mondt uit in de Dorstige Hartsteeg.
Op de hoek van de steeg staat de deur van het gelijknamige café uitnodigend open. Zo bij eerste oogopslag wordt Het Dorstige Hart bevolkt door junks en alcoholisten. Ik nestel mij aan de bar en bestel een glas witbier.
Na enkele glazen komt er een tamelijk woest uitziend persoon naast mij staan. Plotseling draait hij zich om en slaat zonder pardon zijn achterbuurman tegen de grond. Er ontstaat een lichte beroering onder de bargenoten. De aangeslagen persoon krabbelt overeind en lispelt enkele onverstaanbare woorden tussen zijn toch al - vanwege overvloedig speedgebruik - verdwenen voortanden.
Als de rust is weergekeerd, knoop ik met mijn buurman - naar blijkt een Keltische Ier- een gesprek aan. Deze geïncarneerde Brendan Behan giet onder het uitkramen van bezwerende formules grote hoeveelheden whiskey naar binnen. Na enkele verwoede pogingen om een meer begrijpelijke dialoog op gang te brengen verlaat ik teleurgesteld het café.
Ik steek de straat over en raak in een doolhof verzeild. Na enige tijd ben ik genoodzaakt de terugtocht te aanvaarden. De doolhof is geheel omringd door een klooster. De omgeving ademt dan ook een verstikkende monotheïstische sfeer uit. Eenmaal weer buiten sla ik links af de eerste de beste straat, de Zuilenstaat in, genoemd naar het adellijk geslacht Van Zuylen. Na enkele meters in de Zuilenstraat word ik door een onbedwingbare behoefte overvallen om alsnog een verrassingsaanval op het religieuze bolwerk uit te voeren.
Na ampel beraad besluit ik vanuit de flank aan te vallen. Ik bel aan bij een pand met nummer tweeënvijftig. Een vriendelijk ogend persoon doet open en biedt mij de gelegenheid om via zijn woning de tuin van het kloostercomplex te betreden. Al ploeterend door de appelboomgaard bereik ik de uitspanning van het convent. Als ik deze barrière genomen heb, raak ik eindelijk op de Nieuwegracht, waar ik na een vluchtige blik de omgeving als kleinburgelijk typeer, maar wat na een nauwkeurige observatie yuppen blijken te zijn.
Aan mijn linkerhand passeer ik de Catharijnesteeg, ontmoetingsplek en verzorgingsgebied van verslaafden. Als ik de Hamburgerstraat gepasseerd ben, kom ik bij een poort. Ik besluit onder de poort - Hofpoort genaamd - door te gaan. Via een geordend binnenterrein loopt het spoor dood op de achterkant van het Justitiegebouw. Omdat de rechterlijke macht altijd een moeilijk te nemen barrière is en dat nu ook is, word ik gedwongen op mijn schreden terug te keren naar de Nieuwegracht.
Via de Trans, vroeger een nauwe kromme gang, volg ik de zuid-as en bereik ik, na een verkeersdrukke straat overgestoken te zijn, het Wed, de doorwaadbare plaats, nu volgestopt met terrassen waar een overal om zich heen grijpend passief consumptisme hoogtij viert. Wanneer ik deze horde genomen heb, drijf ik in oostelijke richting af naar de Oudegracht.
De eerste steeg die ik op de Oudegracht tegenkom is de Abraham Dolesteeg, die het hoogtepunt van mijn tocht zal moeten worden. In de middeleeuwen leefde hier namelijk een befaamd ronddoler. Via de steeg bereik je het naar hem genoemde hof, waar men een labyrint heeft trachten na te bootsen dat als totaal mislukt moet worden beschouwd. Oh, Ariadne met vervroegd pensioen.
Alleen de in een voormalig kloostergebouw gevestigd galerie montert mij een beetje op. De vertoonde kunst afficheert zich als posthumaan. Ongetwijfeld hebben de makers ervan zich bevrijd van hun aardse lichamen en cirkelen zij als gepatenteerde wet-ware rond in de virtuele ruimte om af en toe nog artistieke signalen uit te zenden.
De omgeving waarin de “nieuwste van de nieuwste” kunst tentoongesteld wordt, wekt voor het overige alleen maar ergernis op. Uit afgrijzen keer ik weer terug naar de Oudegracht. Wat een armzalig eerbetoon aan een van de grondleggers van de dooltocht. Snel waag ik via een brug de oversteek naar de andere oever van de gracht en duik ik de Zwaansteeg in, waar ik om weer tot mijzelf te komen een korte dooltocht met een zelfstandig karakter uitvoer.
Na deze rustgevende activiteit voer ik een hernieuwde aanval uit, nu op een heus militair bolwerk: het Centraal Militair Psychiatrisch Hospitaal. Aan laatstgenoemde instelling bewaar ik slechte herinneringen, toen de in al zijn geledingen gemilitariseerde overheid ruim twintig jaar geleden mij dwong tot een onvrijwillige internering, omdat ik al te demonstratief elke vorm van militaire dienst weigerde.
Na overbrugging van het hoogteverschil, mogelijk gemaakt door wanordelijk aangebrachte steigers die de restauratie van de daar aanwezige gebouwen moeten vergemakkelijken, slaag ik er eindelijk in het ommuurde gebied binnen te dringen. Kriskras doorkruis ik het gebied. Wanneer ik eindelijk de uitgang vind, verandert mijn bewustzijnstoestand zichtbaar. Voor mijn oog verrijst een wanstaltige betonmassa.
Het is een afzichtelijke steenklomp van verveling en consumptiedwang, een immens wangedrocht van het spektakel, ontsproten aan de geest van architecten zonder bovenkamer, stedenbouwkundigen zonder diepgang, aannemers en beleggers met dubbele boekhouding. Snel wend ik mijn gezicht af om spoorslags de tegenovergestelde richting uit te gaan en de draad van de oost-as weer op te pakken.
Via een bestraat kerkhof kom ik in een wijk terecht die nog een oprechte proletarische sfeer uitademt. De opzet van de kleine wijk is alleraardigst, een ingewikkeld patroon van zeer nauwe straatjes dat onmiddellijk uitnodigt tot een verfrissende dooltocht. Na even het spoor bijster geraakt te zijn en na de stand van de klassenstrijd opgemeten te hebben, waardoor overigens mijn stemming niet echt verbetert, sta ik plots weer op de Oudegracht die ik in oostelijke richting vervolg. Aan het eind kom ik weer bij mijn uitgangspunt terecht: Het Ledig Erf, waar ik deze dooltocht van de maand af rond met alcoholische dranken.
In zijn boek Cosmopolis (1990) stelt Toulmin dat we in deze tijd terug moeten keren naar locale situaties en bijzondere gebeurtenissen. De nadruk moet naar zijn mening komen te liggen op het contingente, het situationele en het tijdsgebondene. Die zouden de leemte kunnen opvullen die het project, dat de algemene, universele, tijdsloze waarheid beoogde, heeft achtergelaten.
Al met al is er steeds meer een verschuiving opgetreden richting de chaos, het toeval en de lokale verschijnselen. Chaos is de textuur van de laat-twintigste-eeuwse ervaring.
De klassieke inrichting van de stad heeft als zelfstandige activiteit haar langste tijd gehad. De stad zal én als ruimte én als proces moeten worden opgevat, als een flexibel netwerk dat uit breuken, verbindingen en knooppunten bestaat. Knooppunten verwijzen dan niet direct meer naar het politieke, economische, sociale en planologische systeem, maar naar de psychologische en emotionele structuur, toevallige gebeurtenissen en sociale conflicten.
Elke instelling van een nieuwe dichotomie moet van de hand worden gewezen. De nadruk zal moeten komen te liggen op heterogeniteit in levenswijzen, gedragingen, gebaren, en handelingen die voor een niet onbelangrijk deel zullen voortvloeien uit psycho-geografische beschrijvingen van de stad.
Voor de bewoner zal het oriëntatiepunt in de flexibele structuur voortdurend verschuiven. Hij zal nieuwe verbanden aanbrengen, netwerken doorkruisen, contacten leggen, hernieuwen en verbreken. Verder zullen de bewoners zich anders gaan gedragen en verplaatsen. Interpretaties zullen dan al snel verveelvoudigen en nieuwe gevoelens zullen blootgelegd worden.
PS: Een kritische terugblik op deze dooltocht zegt dat je er toch teveel toe neigt de voorspelbare weg af te leggen. Om een nog verwarrender bewustzijnstoestand te krijgen verdient het aanbeveling dezelfde dooltocht nog een keer uit te voeren maar dan aan de hand van de stadsplattegrond van Katmandu of een fysisch-geografische kaart van de Ardennen.
René Sanders
Oorspronkelijk verschenen in het tijdschrift De Andere Sinema herfst 1993