‘We leven in een tijdperk dat waarschijnlijk uniek is in de wereldgeschiedenis, een tijd waarin de wereld... de oude waarden ziet instorten... Wat interessant is aan die gebeurtenissen vandaag de dag zijn niet de gebeurtenissen op zich, maar het morele kookpunt, de extreme graad van spanning, waarin ons hoofd wordt gebracht. Het is de chaotische staat van bewustzijn waarin we onophoudelijk worden geleid.’
Antonin Artaud (1938). Het theater van de wreedheid
Voorwoord bij een nieuwe uitgave
Soms worden er in een bepaald tijdvak boeken geschreven die in hetzelfde tijdvak als vreemd en onbegrijpelijk worden beschouwd. Trouwens in het volgende tijdvak ook. Zo’n boek is Hondse gedichten (Poésies)¹ van Isidore Ducasse (1846-1870). Met dit oorspronkelijk in twee deeltjes uitgebrachte werk breekt Ducasse radicaal met zijn eerder onder het pseudoniem Lautréamont geschreven De Zangen van Maldoror (Les Chants de Maldoror) dat door de avant-garde van de twintigste eeuw als een ongeëvenaard meesterwerk wordt beschouwd. Lautréamont is in haar ogen een machtige droommachine die een eindeloze stroom van metaforen produceert, maar ook een onuitputtelijke inspiratiebron die de orde der dingen onderuithaalt.
Zijn eerste werk De Zangen van Maldoror (Mal d’aurore – het kwaad van de dageraad) doorbreekt een reeks van taboes, toont de keerzijde van het goede (God). Maar het fenomeen Maldoror is geen directe representatie van Lautréamont, het is een geschapen droomwereld, een extrapolatie, een zoektocht in het onbegrensde, het onvoorspelbare, het chaotische. Maldoror richt zich tegen het goede, tegen de waarheid, ziet God als de bron van alle autoriteit. Daarom valt hij evenals tijdgenoot Nietzsche de wet en de orde aan omdat die uit God zijn afgeleid.
Lautréamont schrijft zijn Zangen als oefening in het plegen van verzet tegen de cultuur, stoeit ongeremd met de beelden van de natuur om het algehele beeld van de natuur te verstoren. Met zijn Hondse gedichten plaatst Ducasse zich in het hart van de cultuur, ondergraaft door kwistig met verdraaiingen te strooien het beeld van de cultuur. Ducasse breekt de grenzen af van de culturele orde, hij poogt aan gene zijde ervan te geraken. In het bijzonder de situationisten (1957-1972) onderkennen de enorme potentie van de verdraaiing (détournement) en zagen in het creatieve gebruik ervan een instrument om ongebonden kritiek op de heersende cultuur uit te oefenen.
De Hondse gedichten van Ducasse behoren dan ook tot de meest mediabewuste werken die ooit zijn geschreven vanwege de directheid van het woord. Zij bieden ons zonder omwegen inzicht in de subversieve strategie van de schrijver. Bijna anderhalve eeuw later is dat subversieve gevoel op een dood spoor geraakt. Er wordt niet meer naar een breekpunt, naar een paradigmawisseling gezocht.
De Hondse gedichten stoelen bijna geheel op paradigmatische principes. Ze zijn een herschrijving van de moraalfilosofen zoals Pascal, La Rochefoucauld, Montaigne en Vauvenargues. De stelregels waaruit ze zijn opgebouwd staan in een paradigmatische verhouding tot de originele, hoewel ze bij eerste oogopslag er analoog aan lijken te zijn.
Er worden nieuwe betekenissen, nieuwe contexten gecreëerd. Ducasse laat zien hoe betekenis het product is van een ontmoeting tussen de vrije expressieve intentie van een schrijver – bij het ochtendgloren ontmoet de moraalfilosoof Vauvenargues het blinde toeval.
Er wordt een bizar spel gespeeld tussen vorm en betekenis van de woorden en de dingen. Ducasse plaatst ons op een kruispunt van de taal zelf, op het snijvlak van het denken en het dagelijkse leven, daar waar de kritiek zich ophoudt. Vermeer is niet langer meer een Vermeer, maar een Van Meegeren, Debord niet langer meer een Breton maar een Debord, Lautréamont niet langer Lautréamont, maar Isidore Ducasse.
De Hondse gedichten laten ons zien dat we niet de gevangenen van ons bewustzijn hoeven te zijn maar dat er mogelijkheden zijn om uit de schuilplaats van het redelijke denken te treden.
Weerlichten vernietigen zichzelf. Zij zijn wat Debord, de belangrijkste theoreticus van de situationistische beweging, ‘de plotseling opflikkerende lichten van de horizon’ noemt. De weerlichten trekken een spoor in de hemel waardoor Lautréamonts intenties zichtbaar worden. En het spoor zegt ons dat de enige echte geschiedenis die van de opstand is. Het is de geschiedenis die breuken opspoort en deze breuken omzet in momenten van vrijheid. Volgens Ducasse zijn die er altijd geweest, zij verschaffen ons de mogelijkheid het bestaan radicaal om te keren. Daarom moet je Ducasse niet alleen maar lezen, je moet door hem gegrepen worden, zodanig dat je zelf een ankerpunt van de opstand wordt. Degene die zichzelf hiervoor openstelt, legt in zijn leven een gebied bloot waarvan je altijd hebt gedacht dat het vergrendeld was.
Van Rimbauds poëzie kan je in de ban raken, je hebt zelfs de illusie dat hij dezelfde taal spreekt als jij. Ducasse’s Hondse gedichten verwerp je meteen. Maar om Goethe bewust verkeerd te citeren: in de ontkenning toont zich de meester. De ontkenning was voor Ducasse namelijk de bron om zinnen te construeren zoals die te vinden zijn in Hondse gedichten. In de ontkenning bereik je het moment waarop de reden zichzelf verscheurt waardoor de hersenen wat lucht krijgen. Op dat moment doet zich iets buitengewoons voor: je kennis wordt versneld door een helse machine geleid waardoor het bewustzijn in een permanente staat van verandering verkeert.
Heb je eenmaal een dergelijk stadium bereikt dan ervaar je kortstondig het moment van vrijheid. En misschien biedt deze ontdekking je de mogelijkheid om op jouw beurt de gehomologeerde plaats die de maatschappij voor jou a priori gereserveerd heeft te weigeren; en je te richten op het onbegrensde punt waar alle posities beginnen en verdwijnen.
Isidore Ducasse is zijn tijd vooruit. Hij levert het buskruit voor de toekomstige kritiek. Guy Debord, volgens de Parijse grachtengordel de grootste Franse revolutionair van de 20ste eeuw, heeft dat begrepen, door Ducasse te koppelen aan de woede-uitbarsting die voortaan de revolutie zou moeten vervangen, of zoals hij het verwoordde: ‘De strijd om de vrijheid wordt gedragen door woede.’ Is er iets beters te doen in een tijdperk waarin iedereen gelijkgeschakeld wordt op het niveau waar winst en angst regeert, dan om je hoofd en je lichaam te openen voor een woedeaanval? Want degene die uit woede de georganiseerde banaliteit veroordeelt, zal het geluk proeven te leven, te schrijven en te denken tegen de stroom in, tegen het huidige spektakel in. Ten slotte creëert elk tijdperk niet alleen de voorwaarden voor zijn verwoesting, maar ook die van zijn bevrijding. In het eerste decennium van de 21ste eeuw zal Ducasse, en nog enkele andere ‘oudgedienden’, ons bevrijden van de sombere cynische hybride lach waarmee we ons dagelijkse leven sieren.
Maar is het nog mogelijk jezelf te bevrijden in een wereld die uitsluitend gericht is op calculatie en waarin eenieder gereduceerd wordt tot ruilwaarde? Is het nog mogelijk jezelf van de vernietiging af te zonderen in een wereld waar vernietiging heerst? Is er ook maar iets in je dat verzet biedt tegen de globale communicatiestromen, iets wat geen prijs heeft, wat niet gekocht of verkocht zou kunnen worden? Is het nog mogelijk om buiten de markt te leven? Wellicht is dat alleen nog voorbehouden aan enkele zinnen die vanwege hun onbegrip zijn overgeleverd en die, zoals die van Ducasse, net langs de grenzen van hun eigen ironie scheren, en in de vrije dimensie wonen.
Deze zinnen zijn nauwelijks te verteren voor de postmoderne mens. Want hij dreigt te verstikken in zijn eigen neurose, zodanig dat het hem moeilijk valt om, zoals het fenomeen Maldoror, het woelige punt van de tegenstrijdigheid te bereiken. Dan zou hij namelijk het punt bereiken waar vanuit hij het dagelijks leven kritiseert en dat zou weer betekenen dat hij zich heeft weten te bevrijden van het heersende regiem van de logica. Om in dit kader de Franse filosoof Georges Bataille te parafraseren: ‘Door de logica op een pijnbank te leggen ontstaan soms mooie dwaze dingen.’
De vrijheid begint op het moment dat de logica sterft. Het tijdperk dat gedicteerd wordt door filosofen en schrijvers die ‘negatief’ doen, zoals Kafka het in zijn tijd heeft verwoord, en van in hun kielzog de postmodernen, is voorbij. Negatief zijn bleek helemaal niet het geestrijke dynamiet te zijn dat de intellectuelen van de (post)moderne tijd in vuur en vlam zette, en dat van elk groot werk een hersenbom maakte; integendeel, het bestaat uit hetzelfde element waaruit, vandaag de dag, de maatschappij haar machtsmiddelen heeft geconstrueerd. De vernietiging is de lucht die wij inademen; een snufje meer ontkenning daarvan brengt nog geen verandering teweeg. Erger nog, het wordt modieus.
Een schrijver die de grenzen aftast door met het negatieve te zwaaien riskeert vooral de nitwit van zijn tijd te worden. Opeenstapeling van negatief zijn is slechts de idiote keerzijde van wat modieus is. Ducasse noemt dat ‘een tic’. De tic van het begin van 21ste eeuw is het geloof in het negatieve, ook wel nihilisme genoemd. Het imponeert hoofdzakelijk de vrienden van de dood, degenen die steeds maar weer de behoefte hebben om in een orgastisch stadium te geraken, om het gebied te bereiken waar het kadaver grootaandeelhouder is. De dood is een vergissing. Een schrijver moet niet op hem rekenen. Hij moet geen vergissing begaan. Beter nog, hij moet niet doodgaan.
Ducasse heeft in zijn tijd de omslag voorzien dat het negatieve de norm is geworden. De Hondse gedichten, geschreven onder de naam Isidore Ducasse, dat wil zeggen de naam waarmee hij te vinden is het register van de burgelijke stand, is onder meer als een ontmaskering van de negatieve houding te lezen, daarom heeft hij de gedichten gegoten in de vorm van een programmatische tekst.
Als negatief zijn evenwel een metafysische vergissing is, blijft niettemin de prangende vraag om ‘positief’ te handelen overeind staan. Het zou een omgekeerd pragmatisch nihilistisch geloof kunnen zijn, een met oogkleppen op – dat zou dan weer een aberratie van een gelukkige imbeciel zijn.
Tussen de beide polen (tussen de Zangen van Maldoror en Hondse gedichten) wordt een wonderbaarlijk spel gespeeld. Een spel dat de weg effent voor een bijna ‘lucide’ manier van analyseren. In dit verband is André Bretons artikel uit 1920 veelzeggend: ‘Ik kan niet eisen dat de overgang van het ene naar het andere werk (doelt op het werk van Ducasse) niet een revolutie in de tijd teweegbrengt.’
Kunnen we dat in 2010 nog met droge ogen en zonder een grote grijns op ons gezicht zeggen, in een tijd waarin we geen enkel besef meer hebben van wat een revolutie is? Laat staan dat we die opeisen. Zij betekent helemaal niets, en dat niets is niet waarover Ducasse schrijft, namelijk dat tegenwoordig overal ‘de menselijke aardbol in een deliriale staat’ verkeert.
En daarom: blijf niet de gevangene van je eigen reden.Vermenigvuldig de mogelijkheden tot verandering. Doorkruis met een glimlach de krochten van het bewustzijn. Observeer en blijf in je dooltochten waakzaam op de spectaculaire uitingen van de misdadigheid. Bezet geen enkele maatschappelijke positie, geen enkele machtspositie. Houd bovenal van muziek en onvoorspelbare tegendraadse handelingen. Loop rond, doe ervaringen van de negatie op. Bestudeer de inhoud van de duistere en onontdekte gebieden.
Utrecht, januari 2010
1. Bij de eerste uitgave van 1990 heb ik ervoor gekozen de titel Poésies te handhaven. Nu heb ik besloten om de titel te wijzigen in Hondse Gedichten. Hiermee geef ik Isidore Ducasse een plek, naast Diogenes van Sinope, Lukianos, de stoïcijnen, de figuur Mefistofeles, in de eregalerij van grote kynici. In zijn misschien wel zijn belangrijkste werk Kritik der zynischen Vernunft (1981) maakt de Duitse filosoof Peter Sloterdijk een onderscheid tussen kynici en cynici. De kynici (kynos= hond) onderscheiden zich van de cynici vanwege hun drang zich absoluut eigenzinnig, ongemeen fel en oorspronkelijk tegen de verdraaiingen, halve waarheden, hypocrisie van de maatschappij te keren. Zij zijn permanent in verzet, weigeren zich te conformeren, doen een beroep op verbeeldingskracht, getuigen van het volle opstandige leven. Het cynicisme daarentegen is door de eeuwen heen een amusant tijdverdrijf geworden van broodschrijvers en intellectuelen.
Dit is het voorwoord van een bij Kelderuitgeverij verschenen uitgave van
Hondse Gedichten een vertaling van de Poésies van Isidore Ducasse (Lautréamont).
De uitgave is te bestellen via Kelder Uitgeverij